Als er bij kinderen iets schort aan hun motorische ontwikkeling, merk je dat vaak het eerst aan hun gedrag of hun leerprestaties.
Er hapert bijvoorbeeld iets aan de manier waarop ze staan, zitten, schrijven of aan hun ruimtelijk inzicht. Ze zijn geen baas (meer) in hun eigen lijf en dat geeft een onveilig gevoel. Het zorgt voor gedrag waar ze zelf niet voor kiezen; denk maar aan vechten, vluchten of bevriezen.
Bij kinderen is hun brein pas volgroeid als ze begin twintig (!) zijn. Tijdens dit proces spelen beweging en lichamelijke ervaringen een grote rol. Door te bewegen leert een kind zichzelf en de wereld om zich heen beter kennen. Zo ontstaat er een veilige basis van waaruit het kind zich emotioneel, sociaal en cognitief verder kan ontwikkelen. Brein en lijf hebben dus veel invloed op elkaar.
Door beweeg- en speloefeningen te doen gaat het weer stromen bij kinderen. Ze krijgen meer zelfvertrouwen en zijn in staat hun capaciteiten te laten zien. Vaak wordt de band tussen ouders en kind versterkt als ze samen oefeningen doen. Zo voelen kinderen zich weer veilig, met als resultaat dat ze op alle gebieden meer durven en kunnen.
Kinderen die het moeilijkste zijn om van te houden, hebben onze liefde vaak het hardste nodig! (Dan Millman)